28 oktober 2009

Islam een 'religion of peace'? De case Mahmoed Mohammad Taha

In het westen zijn mbt de beoordeling van de islam behoorlijke tegenstellingen.

Enerzijds heb je het standpunt dat de islam geen 'religion of peace' is. Vertegenwoordigers van dit standpunt zijn Robert Spencer met zijn website Jihad Watch. Bat Ye'or met haar dhimmitude-begrip. En hier in nederland is arabist Hans Jansen spreekbuis van dit standpunt. De islam als 'religion of peace'-gedachte wordt vertegenwoordigd door mensen zoals Karen Armstrong. Dit standpunt wordt in onze maatschappij breed gedragen. Ook uitspraken van politici (bijv. Balkenende ten tijde van het verschijnen van de film van Geert Wilders) lijken deze mening te onderschrijven. Maar bedenk wel dat het politici zijn. Hun agenda kan wel eens gestuurd worden door andere motieven.

Wanneer je je verdiept in de islam stuit je al snel op deze tegenstelling. Wie heeft er nu gelijk? De case Mahmoed Mohammad Taha (1909-1985)(zie foto) wijst richting de 'hardliners'. Hij was een Soedanees politicus en islamitisch theoloog. De volgende citaten zijn uit het wikipedia-artikel
Zijn filosofie:
In Taha's filosofie werd de afschaffingsleer ongedaan gemaakt door de islam van de Mekkaanse soera's als de ware islam te duiden en die van de Medinese soera's als een door politiek gecorrumpeerde islam. Volgens deze gedachtegang bezitten alleen de Mekkaanse openbaringen universele en tijdloze geldigheid, en waren de openbaringen uit de tijd van Medina gericht op het inrichten van een zo rechtvaardig mogelijke samenleving binnen de beperkingen van de toenmalige bedoeïenensamenleving, die derhalve slechts geldig was voor het Medina uit de tijd van Mohammed.
Zijn veroordeling:
De rechter stelde vast dat de verdachten er eigenaardige, onorthodoxe opvattingen van de islam op nahielden die al of niet waar zouden kunnen zijn. Voor zover zijn kennis van de islam reikte kon de Koran zich inderdaad openbaren aan toegewijde, vrome mensen, maar was het fout om deze kennis in het openbaar te bediscussiëren omdat dat religieuze opschudding (fitna) zou kunnen veroorzaken.
Taha merkte op dat de rechter aanstuurde op veroordeling op grond van afvalligheid. De rechter verklaarde echter dat de vijf schuldig werden bevonden aan opruiing, ondermijning van de constitutie, oproeping tot onwettige oppositie, verstoring van de openbare orde en lidmaatschap van een verboden organisatie. De beredenering van het oordeel volgde echter wel degelijk de lijn van afvalligheid, hoewel die grond nooit bij naam genoemd werd.
Een speciaal hof van beroep beoordeelde de zaak wel ondubbelzinnig op basis van afvalligheid, en bekrachtigde op 15 januari de feiten en de door de rechtbank uitgesproken doodstraf.
18 januari werd Taha door ophanging ter dood gebracht.

Geen opmerkingen: